POST SOVJET ROCK 'N ROLL 11: TURKMENISTAN, DE KARAKUM WOESTIJN.


Ik hoorde ’s nachts mijn faxmachine ratelen en stelde meteen een aangepaste charterversie op, bestemming: Ashgabat in Turkmenistan. Voor mij hét gebied waar de fascinerende geknoopte tapijten, gedecoreerde vilten matten, kameeldecoraties en allerhande attributen voor het nomadische bestaan van de verschillende Turkmeense clans vandaan kwamen. Heimelijk hoopte ik ook de legendarische Turkmeense Akhal-Tekke, de oudste volbloedpaarden ter wereld, te zien.

Ik kende Akhal- Tekkepaarden enkel van foto’s en van verhalen over hun fabelachtige moed en uithoudingsvermogen. Behalve het feit dat ze mooi en elegant waren, vond ik het ook heel intrigerend dat ze naast de normale kleuren zoals, vos, bruin, zwart en wit ook kleuren hadden die omschreven werden als: ‘platina’ en ‘goud’. Het was een dagvlucht en ik had vanuit mijn bommenwerpersplekje een mooi uitzicht op de Kaspische Zee, net voordat we het luchtruim van het magische en vooral gigantische ‘Turkestan’ gebied binnenvlogen richting China, boven de al even magische ‘Zijderoute’. Na het overweldigende blauw van de Kaspische Zee, zag ik een uur lang niks dan woestijn: één grote leegte en véél zand. Tenslotte begonnen we te zakken naar mijn uiteindelijke bestemming Ashgabat, vertaald: ‘Stad van de Liefde’. Ondanks de beloftevolle naam was het een lelijke oase-stad in Sovjet-stijl. Ik onderging de grootste cultuurshock ooit. 



Ondanks de hitte, zag ik Turkmeense mannen, getooid in gigantische zwarte mutsen in zwarte ‘Astrakan-wol’, lange ‘chapans’ (traditionele jassen), pofbroeken en zwarte, soepele lederen laarzen rondlopen. Onder hun puntbaard bungelde meestal een dolk, wat me er toch een beetje van weerhield om zo’n kerel aan te spreken. Turkmeense mannen verplaatsen zich graag op ezeltjes, Dnjepr (side-car moto’s) en/of Lada Jigoeli’s. Éen ding hadden al deze transportmiddelen gemeen: ze waren steevast overladen. Ik was dol op de woordjes die iedereen bleek te verstaan, zoals ‘center’. De puntbaard aan wie ik dit magische woord zei, liet me plaatsnemen op een bundel hout en we ‘Dnjepperden’ knetterend de stad binnen. Hij dropte me voor hotel ‘Turkmenbashi’ dat mijn uitvalbasis voor de volgende dagen zou worden. Ik deed mijn US embassy routine en ging daarna de stad verkennen: stofferig, heet, saai, monotoon én oerlelijk. In principe was mijn job hier afgelopen, maar de vraag was: hoe geraak ik hier in godsnaam -asap- weer weg. 


Wegens gebrek aan herkenningspunten en een al even groot gebrek aan oriëntatie, slofte ik na een tijd moe en bezweet door een achterwijk, die opviel door de aanwezigheid van dromedarissen en yurts (nomadententen). Toen ik nieuwsgierige mijn hoofd door de deur van zo’n yurt stak, werd ik binnen gevraagd. De spontane gastvrijheid verwonderde me hier keer op keer. De gastvrijheid van mijn yurtbewoner vertaalde zich in liters thee, gedroogde abrikozen, noten, kaasbrokken en een uiterst geanimeerd gesprek, waarvan ik geen ruk verstond, plus een gratis rit terug naar mijn hotel. Ook hier in Ashgabat groeide het idee om een contactpersoon te vinden voor mijn volgende jobs in deze regio. Ik speelde met de gedachte een kantoortje te openen in een yurt. Toen ik voorbij de universiteit wandelde ging ik er vanuit dat ik hier wel eens Engelstalige hulp zou kunnen vinden. In een zaaltje, waar verschillende profs hun theepauze hielden, zei de enige man in het gezelschap: ‘can I help you?’ Saribay heette hij. Nog voordat ik mijn vraag had gesteld onderbrak hij me: ‘I can do it.’ Mijn eerste contact in Ashgabat was een feit. Ik kreeg maar niet uitgelegd aan deze woestijnzoon, met meer dan 3000 jaar nomadische ‘verhuis’ cultuur, dat ik daar was om Amerikanen te helpen verhuizen. ‘You mean: they don’t know how to move?’ Hij schudde zijn hoofd en dat deed hij elke keer als 'verhuizen' ter sprake kwam. Toen hij me vroeg of ik al wist wat ik de volgende dagen zou doen, stelde hij me voor om het weekend met hem door te brengen in zijn ouderlijke huis in het noordelijker gelegen Tashauz.  ‘Het is er iets koeler’, voegde hij eraan toe. Het leek me een goed plan, dus we spraken af dat hij me de volgende ochtend zou komen oppikken. Na dit gesprek stapte ik in een taxi, waarmee ik even buiten de stad een stop maakte aan de paardenstoeterij van president Saparmurat Turkmenbashi. 


Het hele complex zag er even stofferig uit als de rest van de stad en tot mijn verbazing bleek het gewoon voor iedereen toegankelijk. Toen ik door de stallingen liep, vond ik dat sommige paarden er wat onderkomen uitzagen. Maar buiten zag ik een stalknecht net een prachtig paard een koraal in loodsen. Het nobele dier moest dringend zijn benen strekken.  Wat ik zag was wonderbaarlijk, het dier sprong de hele tijd sierlijk in het rond, galoppeerde rakelings langs de omheining en kwam me dan plotseling nieuwsgierig aankijken. Zijn manen leken van zijde, zijn Aziatische schuine ogen keken me spontaan en doordringend aan en zijn grote oren plooiden in mijn richting. Zijn korte, glanzende vacht blonk spectaculair in de woestijnzon. Ik stak mijn hand uit en hij liet zich relax aaien over zijn gouden rug. Dit was het mooiste, vriendelijkste en vooral meest exotische paard dat ik ooit gezien had. Ik begreep meteen waarom dit paard centraal op de Turkmeense vlag stond afgebeeld en waarom dit het belangrijkste bezit was voor elke Turkmeen. Er deden veel verhalen de ronde, waarin een doorsnee Turkmeen liever zijn kinderen en vrouw verkocht dan zijn paard… Dit onderstreepte meteen het belang van dit edele dier. In de Kaukasus heet een paardenacrobaat: ‘Gigit’. Wanneer ik later aan Saribay vroeg hoe je een goede Turkmeense ruiter noemde, antwoordde hij kortweg: ‘Turkmeen’. De volgende ochtend vertrokken Saribay, twee vrienden en ik in een Lada (what else) naar Tashauz (vandaag herdoopt in ‘Dasoguz’), 800 km de woestijn in. Niet lang nadat we Ashgabat hadden verlaten, staken we het ‘Karakoram-kanaal’ over. Het kanaal was het resultaat van een alweer schitterend Sovjetplan dat ervoor moest zorgen dat het water uit de Syr Darja rivier de woestijn moest veranderen in een gigantische katoenplantage. Het plan is uiteraard nooit helemaal uitgevoerd. Het kanaal had uiteindelijk de Kaspische zee moeten bereiken, maar dat is nooit gebeurd. Een irritant en vooral vervelend zijeffect is dat de Syr Darja, die uitmondt in de Aral Zee, daardoor veel te weinig water dropt in deze zee, zodat ze dramatisch aan het uitdrogen is. De oorspronkelijke havensteden liggen nu tot soms 100 km van de fel geslonken zee af.  Grote, schepen liggen triest te roesten in de woestijn.  (Later meer hierover.) Een uur of twee later werd de weg plots 50 (!) rijvakken breed. Blijkbaar nog zo’n veemde Sovjetconstructie, een landingsbaan die op geen enkele kaart voorkwam en vroeger ‘verboden gebied’ was. Onderweg maakten we een pitstop. De Lada kreeg benzine overgeheveld uit grote ijzeren vaten en wij kregen thee, klaargemaakt met kokend water uit een Samovar, een Russische traditionele waterkoker op hout. 


Na nog 10 uur woestijnscheuren stopten we aan een omheind groot huis waar de familie van Saribay woonde. Hij werd verwelkomd door zijn moeder, vader en broers die mij onderzoekend, maar vriendelijk aankeken. Binnen gingen we gezellig met z’n allen in een kringetje op een tapijt zitten en kreeg ik thee, noten en gedroogd fruit. Diezelfde avond ging ik met de broers en vrienden van Saribay naar de bioscoop. Die bestond uit een betonnen muur waarop de film geprojecteerd werd en betonnen banken, aangevuld met wat stoelen, dat alles in open lucht middenin het mulle zand van de woestijn. Alle stoelen en banken werden snel ingenomen door een opgewonden, luidruchtig, jong en mannenlijk publiek. De hel brak lost wanneer er een lichtplas geprojecteerd werd tegen de muur en de titel en de intro verscheen van wat een ‘Bollywood’ film bleek te zijn. Geen kat die er zich iets van aantrok dat er Hindi gesproken werd, maar oh wee als de ‘slechterik’ in beeld verscheen: hij werd meteen van de muur af ge-awoe-d. Uiteraard overwon de ‘goede’ alle filmleed en versloeg hij de slechterik heldhaftig met allerlei messen, zonder dat er ook maar één druppel bloed vloeide. De held werd beloond met een theatrale, maar genereuze omhelzing van de mooie, uiteraard onschuldige vrouw van de slechterik én een minuten lange staande ovatie. Moe en voldaan sliepen Saribay, zijn vrienden, broers en ik, zoals het hoort, gezellig samen op dunne matrasjes op de grond in het ouderlijke huis, waar ik me vooral lag af te vragen hoe ik hier ooit nog weg en het liefst thuis zou geraken... 

© TEKST EN FOTO ’S: AKÉ JACOBS 2023

POST SOVJET ROCK 'N ROLL 11: TURKMENISTAN, DE KARAKUM WOESTIJN.

Geen opmerkingen

Naam

E-mail *

Bericht *

-->